Nadenken over het Nederlandse onderwijs

Wat mij drijft is de vaststelling dat teveel kinderen niet in staat zijn hun talenten volledig te ontwikkelen en in het onderwijs onder hun niveau functioneren. Dat geldt wat mij betreft niet alleen voor de zogenaamde excellente leerlingen, waar nu veel aandacht voor is, maar eigenlijk voor alle kinderen.

Het functioneren van kinderen in het onderwijs wordt naar mijn smaak teveel gedefinieerd binnen de dimensie van kennis en vaardigheden en dan nog maar van een uiterst klein deel van de totale kennis van de mensheid. Het huidige curriculum wordt vooral bepaald door wat voor de maatschappij nuttig is en dat lijkt nog erger te worden nu landen op de wereldmarkt strijden om de eerste plaats op PISA- en andere ranglijsten. Daarbij wordt goed onderwijs op een strict economische manier gedefinieerd, staat aanpassing van het individu voorop en niet de persoonlijke vorming. In die definitie is voornamelijk plaats voor meetbaar.
 
“Testen en afrekenen spelen een te grote rol. Met name bij rekenen/wiskunde en taal”
Een nieuw curriculum
Ik wil pleiten voor een curriculum voor goed onderwijs volgens de definitie van Gert Biesta. Biesta stelt dat goed onderwijs drie domeinen heeft, kwalificatie, socialisatie en subjectificatie en evenwichtig over die drie domeinen verdeeld is. Kwalificatie is het onderwijzen van kennis en vaardigheden die je in je volwassen leven nodig hebt. Socialisatie is de vorming tot lid van een gemeenschap en kennismaken met tradities en praktijken (bijv. sociaal-politiek, cultureel, professioneel). Subjectificatie is persoonlijke vorming tot een autonoom, verantwoordelijk en kritisch individu.

Voor mij als onderwijzer is het de uitdaging om voortdurend een balans te vinden tussen deze drie domeinen. Soms kan ik besluiten dat een van de drie domeinen tijdelijk belangrijker is, bijvoorbeeld wanneer ik mijn leerlingen moet helpen omgaan met vrijheid en verantwoordelijkheid. Op een ander moment, bijvoorbeeld in de examenperiode, kan kwalificatie tijdelijk de overhand krijgen. Maar op de lange termijn moeten deze drie domeinen in evenwicht zijn.


Van centrale naar lokale toetsing van een leerling
De uitdaging is dan om een curriculum te bedenken waarbij ook in de ‘harde vakken’ aan deze voorwaarde wordt voldaan. Ik denk dan aan een omvattend kader waarbij wat we onze kinderen onderwijzen in verband wordt gebracht met de grote verhalen over het heelal, de Aarde en de mensheid. Die gaan over vragen die mensen al heel lang stellen, zoals het ontstaan van het heelal, de Aarde, het leven, de mens en de zin van het bestaan. Vragen over arm en rijk, honger en overvloed, natuurrampen, oorlog en vrede.

Dat kan een curriculum worden dat werkelijk relevantie heeft voor onze leerlingen, iets dat nu in hoge mate aan ons onderwijs ontbreekt. Mijn ideale curriculum is niet een centraal en tot in details voorgeschreven programma, maar een verhaal waarin de grote lijnen worden aangegeven, die op lokaal niveau worden uitgewerkt binnen de plaatselijke context en behoeften. Dat houdt meteen in dat ook de kwaliteitsbeoordeling en -bewaking op lokaal niveau plaatsvinden.